ModEst:Conceptueel model

Uit Systeemmodellering
Versie door PieterBots (overleg | bijdragen) op 24 nov 2022 om 15:34 (→‎Checklist voordat je indient)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Stap 1 van een modelleerestafette komt overeen met de eerste stap in de modelleercyclus: op basis van een onderzoeksvraag het systeem afbakenen en verduidelijken door een conceptueel model te maken.

Werkwijze

Voorbeeld: systeemschets
Voorbeeld: CRD
Voorbeeld: TD
  1. Lees het vraagstuk aandachtig door.
  2. Stel je voor hoe het systeem er in het echt uitziet. Als je één foto zou mogen maken, wat zou daar dan allemaal opstaan? En vanuit welk perspectief zou je hem nemen (vanaf de grond, luchtfoto)?
  3. Benoem de voor het vraagstuk relevante subsystemen binnen het systeem.
    In het voorbeeld hiernaast zijn dat de rivier, het bootje, en de besturing van dat bootje.
  4. Schets (met de hand op een kladpapiertje) hoe je foto eruit zou zien. Geef de subsystemen iconisch weer. Zorg dat de samenhang tussen subsystemen vanzelf blijkt uit hun positie in de schets. Gebruik pijlen uitsluitend om dynamiek aan te geven, bijv. de richting van een stroom of beweging, of de toestandsovergang van een subsysteem.
    Zie hiernaast hoe rivier, bootje en besturing worden gevisualiseerd.
  5. Bedenk dat grootheden per definitie eigenschappen van een (sub)systeem zijn. Schrijf de namen van de relevante grootheden daarom dicht in de buurt van de iconische weergave van het bijbehorende subsysteem.
    In het ideale geval is verder geen tekst nodig. In het voorbeeld hiernaast zie je dat je bij abstracte concepten die niet goed iconisch kunnen worden weergegeven zoals koers en startpunt verduidelijkende tekst mag toevoegen. Gebruik voor zulke tekst dan wel een ander, kleiner lettertype dan voor de grootheden.
  6. Ga voor de benoemde grootheden na of ze exogeen zijn, of het voorraadgrootheden zijn, en of ze tijdsafhankelijk zijn. Dit is mede bepalend voor hoe je ze in een schema weergeeft.
  7. Kies voor hetzij een causalerelatiediagram hetzij een voorraad-stroomdiagram om de verbanden tussen de grootheden weer te geven.
    Het voorbeeld hiernaast laat zien dat je ook in een CRD de voorraadgrootheden expliciet moet aangeven.
  8. Als om een cybernetisch model wordt gevraagd, bepaal dan onder welke condities er "regeling" moet plaatsvinden, en met welke grootheden je die regeling kunt weergeven. Als die regeling simpel is (bijv. AAN/UIT) dan voegt een toestandsdiagram niet héél veel toe, maar een TD laat wel mooi zien onder welke condities welke regeling plaatsvindt.
    In het voorbeeld hiernaast zie je dat de condities in woorden beschrijven dat wanneer de afwijking te groot wordt de koers met + of − keer de koersverandering β moet worden bijgesteld, en anders onveranderd moet blijven.
  9. Beschrijf hoe je volgens dit conceptueel model tot een antwoord op de onderzoeksvraag kunt komen. Dat hangt uiteraard af van zowel de vraag als jouw conceptualisatie van het systeem:
  • Bij "Wat is de waarde van X?" met X een afhankelijke grootheid in je CRD of VSD hoef je alleen aan te geven of het om de laatste waarde (eind van de simulatieperiode) of om bijv. de gemiddelde waarde van X of een andere beschrijvende statistiek.
  • Als X geen afhankelijke grootheid in het CRD is, moet je aangeven hoe X wordt berekend aan het einde van de simulatie. Zo nodig moet je ook aangeven wanneer die simulatie eindigt.
    In dit voorbeeld is de onderzoeksvraag "Hoe lang duurt het voordat het bootje de overkant bereikt, en hoe ver is het dan van de gewenste aanlandingsplaats verwijderd?". Het model berekent voor opeenvolgende tijdstippen t de verplaatsing (in de X-richting) en de afwijking (in de Y-richting) van het bootje. De simulatie eindigt wanneer het bootje aan de overkant is, dus als de verplaatsing groter dan of gelijk aan de breedte van de rivier is. Het antwoord op het eerste deel van de onderzoeksvraag is het tijdstip t waarop dat gebeurt; het antwoord op het tweede deel is dan de afwijking op dat tijdstip t.
  • Gaat het om de kansverdeling van een afhankelijke grootheid X dan moet je aangeven dat er genoeg replicaties moeten worden gedaan waarbij telkens X wordt berekend.
  • Wordt gevraagd om de kans op een gebeurtenis, dan moet de afhankelijke grootheid een binaire grootheid zijn, bijvoorbeeld "bootje bereikt overkant" waarbij 1 weergeeft dat de betreffende gebeurtenis is opgetreden. Je moet dan in je toelichtende tekst aangeven hoe het operationele model straks bepaalt of die grootheid 1 of 0 is.

Verslaglegging

§1 Conceptueel model moet:

  • de gegeven casus en onderzoeksvraag introduceren;
  • het systeem beschrijven en visualiseren in de vorm van een plaatje waarin de relevante grootheden worden benoemd;
  • alle relevante grootheden en relaties definiëren en schematisch weergeven in de vorm van één of meer conceptuele modellen;
  • duidelijk maken dat de onderzoeksvraag m.b.v. de gekozen concepten beantwoord kan worden.

Dit laatste punt wordt vaak vergeten, maar is belangrijk. Om te beargumenteren dat je conceptualisatie goed is moet je als het ware "vooruitkijken" in de modelleercyclus: je moet duidelijk maken dat in de volgende stappen de afhankelijke variabele(n) inderdaad (in de loop van de tijd t) o.b.v. de onafhankelijke variabelen berekend kunnen worden.

Checklist voordat je indient

  • Precieze bronvermelding voor alle geciteerde afbeeldingen.
  • Geciteerde afbeeldingen UITSLUITEND afkomstig van archieven.nl, flaticon.com (vermeld de maker!), openclipart.org, pexels.com, pixabay.com, en rgbstock.comgeen afbeeldingen of pictogrammen uit Word of Powerpoint!
  • Alle grootheden in systeemschets staan ook in schematisch conceptueel model (vice versa hoeft niet per se; het schema mag het idee verder verfijnen).
  • Namen van grootheden zijn goed gekozen (test: "De (naam) neemt toe" moet correct en betekenisvol Nederlands zijn).
  • In voorraad-stroomdiagram (indien gemaakt) staan geen vloeidende enkele pijlen (beïnvloedingsrelaties) die naar een voorraadgrootheid wijzen.
  • Geen variabelen of eenheden in schema's (die behoren tot het operationele model).
  • Tekst maakt duidelijk dat conceptueel model beantwoording van de onderzoeksvraag mogelijk maakt.
  • Geen namen, studienummers of andere persoonsgegevens in de documenten die je indient.

Review

Volg de reviewrichtlijnen voor Stap 1 zoals die op Presto gegeven worden.

Wees specifiek, d.w.z.

  • benoem de grootheden en relaties die ontbreken terwijl ze wel relevant zijn,
  • benoem de grootheden en relaties in het conceptuele model die niet relevant zijn, en
  • beargumenteer waarom ze (niet) relevant zijn.
  • Illustreer overige kritiekpunten met concrete voorbeelden o.b.v. het werk van je voorganger.

Bezwaar aantekenen?

Wanneer je vindt dat je onjuist bent beoordeeld is het raadzaam om bezwaar aan te tekenen.

Hoe je dat doet staat hier uitgelegd.

Let vooral op of je opvolger de noties "onbruikbaar" en "evidente fouten" goed hanteert, en goed onderscheid maakt tussen "primaire" en "overige" kwaliteiten:

  • Het ontbreken van precieze bronvermelding is een essentiële tekortkoming; wordt de bron wél precies vermeld (bijv. als URL) maar niet in APA-stijl, of niet in een aparte paragraaf Bronvermelding, dan is dat een kritiekpunt in de categorie "overige" kwaliteiten.
  • Een beperkt aantal inhoudelijke fouten in een conceptueel model (bijv. het ontbreken van enkele grootheden en/of relaties, of enkele factoren waarvan de naam geen grootheid benoemt) maakt dat model niet meteen totaal onbruikbaar.
  • Een afwijkende notatie (bijv. omkaderde grootheden, rechte pijlen die eigenlijk vloeiend moeten zijn) is weliswaar een "evidente" fout, maar is geen reden voor slechts twee sterren wanneer het model zonder deze notatiefout inhoudelijk correct is.

N.B. Als je je bezwaarschrift netjes volgens de richtlijnen indient riskeer je GEEN strafpunten.

Zie ook